жа́лость
f
médelijden het , meewárigheid, déernis, erbármen het , médedogen het (met)
из жа́лости — uit médelijden;
кака́я́ жа́лость ! — wat jámmer!, wat zónde!;
с жа́лостью — met médedogen, medelíjdend;
жа́лость к себе́́ — zelfmedelijden het