досто́инство
n
1 wáardigheid
импера́торское́ досто́инство ( — wáardigheid) kéizerschap het ;
ни́же́ человеческого досто́инства — ménsonterend;
mensonwáardig;
счесть [4] ни́же́ своего́ досто́инства — iets benéden zich áchten;
роня́ть/урони́ть́ своё досто́инство — z'n wáardigheid uit het oog verlíezen;
чу́вство́ со́бственного достоинства — gevoel van éigenwaarde
●
2 wáarde ( v. múntstuk, postzegels, waardepapieren)
досто́инством в. [4] ( m.b.t. — munt, póstzegel, wáardepapier e.d. ) ter wáarde van;
оцени́ть по досто́инству — naar wáarde schátten
●
3 kwalitéit, verdíenste
у него́ есть и досто́инства — hij heeft ook zijn verdiensten;
на э́том его́ досто́инства и конча́ются [ — hij is rijk,] maar daar is dan ook álles mee gezegd;
достоинства и недоста́тки́ — de goede en de kwade kánten
Начните вводить слово: