ДНК: значение слова

f
( afk. v. деоксирибонуклеиновая кислота́) DNA ^het ( afk. v. : desoxyribo nucleic acid]дно
n
1 ( pl. ?) bódem ( v. wáterloop, zee. meer, put, ravijn, díepte)
доста́ть́ со дна мо́ря/морско́го Spreek. — iets er tégen elke prijs bíjhalen;
доста́ть на дне мо́ря/морско́м Spreek. — iets er tégen elke prijs bíjhalen;
доста́ть́ дно/до дна — de bódem ráken;
золото́е́ дно ( ovdr. ) — góudmijn;
идти́ ко́ дну ( v. — schip) naar de bódem/kélder gaan, vergáan;
( ovdr. ) — naar de haaien/knoppen gaan, aan láger wal ráken;
пусти́ть ко дну — in de grond bóren;
дно мо́ря́ — zéebodem;
отпра́вить на́ дно — naar de kélder jágen;
опусти́ться на дно ( ovdr. ) — aan láger wal ráken;
дно океа́на́ — oceáanbodem;
углубле́ние́ дна — het úitbaggeren
●
2 ( pl. до́нья, до́ньев, до́ньям, …) bódem ( v. kóffer, glas, émmer, hoed )
вверх́ дном Spreek. ( — bij vba. als идти́, ста́вить) onderstebóven;
met de ónderkant bóven;
глазно́е́ дно med. — oogkamer;
двойно́е дно ( lett. / ovdr. ) — dubbele bódem;
до дна — tot op de bódem, ad fúndum;
пить до дна — tot op de bódem léegdrinken;
со дна души́́ — uit de grond van m'n/ … hart;
на дне души́ — op de bódem van het hart;
(чтоб) [3] ни дна ни покры́шки!́ Stijl. — ga toch fíetsen!, krijg toch het heen en weer!
●
3 zélfkant, ónderkant van de sámenleving
▱
лечь́ на дно Stijl. — z. gedéisd hóuden