I ( if a; intr. ) ( v. sírene, wind) gíeren, lóeien, húilen; ( v. wind ) flúiten; ( v. dieren ) húilen; Stijl. ( ovdr. : v. iem.́ ) jámmeren ▱ выть на луну — wégkwijnen ( v. verdríet, vervéling) ● II f hist. 1 deel het 2 zélfbestuur het (op het platteland)