( if 6°b/c; p.pret.p. ?; ger. ?; pf навра́ть/совра́ть; tr. ) Spreek. 1 (([3])) líegen (tégen) ври да не завира́йся! — maak dat je groorje wijs!; врать как сапо́жниќ — hij liegt dat hij zwart ziet ● 2 ( v. horlóge, klok) verkéerd lópen, verkeerde tijd áanwijzen часы́́ врут — de klok loopt verkéerd ● 3 ( v. muzíek ) vals zíngen/spélen 4 Arch. / Stijl. zwétsen, ónzin/nónsens verkópen/úitkramen