взя́тка f 1 stéekpenning, smeergeld het ; omkoperíj брать́ взя́тку с [2] — steekpenningen áannemen van; дава́ть́ [3] взя́тки — ómkopen ● 2 krt. slag взять́ взя́тку — een slag hálen; пе́рвая́ взя́тка — openingsbod het ▱ с него́ взя́тки гладки́ bij hem is niets te hálen, van hem is niks gedáan te kríjgen