ВЕРИТЬ: значение слова

ве́рить
( if ; pf пове́рить; в [4]) gelóven in [spóken. God, etc. ];
([3]) iets/iem. gelóven, gelóof héchten aan [iem.s woorden e.d. ]
а ты и пове́рил! ( ir. ) — en jij gelooft dat!;
пове́рь (мне) — dat kan ik je wél zéggen, wat ik je brom ( Spreek. );
пове́рьте (мне) — daar kunt u van op aan;
сли́шком хорошо́, что́бы мо́жно бы́ло пове́рить ( — al) te mooi om waar te zijn;
я э́тому пове́рить не могу́ — dat is niet te gelóven, dat wil er bij mij niet in;
ве́рить в Бо́га́ — in God gelóven;
ве́рить в свою́ звезду́́ — op z'n goede gestérnte vertróuwen;
ве́рьте не ве́рьте, но — je kunt me gelóven of niet, maar;
мо́жете не ве́рить — of u het gelooft of niet;
ве́рить в привиде́ния́ — in spóken gelóven;
ве́рить [3] на сло́во/на сло́во — iem. op z'n woord gelóven, iets op gezag áannemen, érgens van op áankunnen;
таќ мне и пове́рят! — dat gelooft níemand!;
так я и пове́рил! — je tánte!;
так я тебе́ и пове́рил! — maak dat de kat wijs!;
не ве́рить свои́м уша́м́ — zijn oren niet kúnnen gelóven