бу́дущее n tóekomst; ( ovdr. : tóekomst; vaak neg.) vóorland het у него́ большо́е́ бу́дущее — er is voor hem een gróte tóekomst weggelegd; в бу́дущем ( — tijdsbep.) in de tóekomst, mettertíjd; in het verschiet; voortáan; в обозри́мом бу́дущем — bínnen afzienbare tijd; бу́дущее за [детьми́] [ — de kinderen] hébben de tóekomst; йа бу́дущее — voor de volgende keer; незави́дное́ бу́дущее — geen aantrékkelijk tóekomstperspectief; его́/ … бу́дущее обеспе́чено́ ( ovdr. ) — zijn/ … bedje is gespreid; бу́дущее соверше́нное́ ling. — voltooid toekomende tijd