БОЯТЬСЯ: значение слова

боя́ться
( if jb; ([2]))
1 ( pf побоя́ться) bang zijn (voor), vrézen, dúchten, schúwen, vrees hébben voor
бою́сь, мне придётся вас разочарова́ть — ik vrees dat ik u moet teléurstellen;
бою́сь, (что) вы пра́вы — ik vrees dat u gelíjk heeft;
бою́сь, (что) нет — ik vrees van niet/wel;
бою́сь, что он не прие́дет — ik vrees dat hij niet komt;
боя́сь [2] — uit vrees voor;
волко́в́ боя́ться - в лес не ходи́ть ( gez. ) — wie niet waagt, wie niet wint;
боя́ться встать́ на чью-ли́бо сто́рону — geen partíj dúrven kíezen;
боя́ться ру́ки запа́чкать́ — bang zijn z'n hánden vuil te máken (wars v. werk);
боя́ться изве́стности́ — de publicitéit schúwen;
не боя́ться [2] — iem. áandurven;
(да) не бо́йся — daar hoefje niet bang voor te zijn;
не боя́ться за [4] — z. niet bang máken voor, z. geen zórgen máken óver;
не боя́ться обнажа́ть свои́ сла́бые стороны — z. kwétsbaar dúrven ópstellen;
не боя́ться сказа́ть — niet áarzelen te zéggen;
он не побоя́лся + — inf. hij schroomde niet te [zéggen];
не́чего́ боя́ться — er is niets te vrézen;
вам не́чего боя́ться — u heeft niets te dúchten;
боя́ться [2] как огня́́ — als de dood zijn voor . … dóodsbang zijn voor ..,;
боя́ться сло́во произнести́́ — geen woord dúrven te zéggen;
боя́ться [2] до сме́рти́ — dóodsbang zijn voor;
бою́сь совра́ть́ — ik weet het niet precíes;
у́жас́ как бои́тся — hij/ … is hártstikke bang;
боя́ться ху́дшего́ — het ergste vrézen;
чего́́ мне боя́ться ?! — waaróm zou ik bang zijn?!
●
2 niet tégen iets kúnnen, niet verdrágen
боя́ться воды́́ — wáterschuw zijn, wátervrees hébben;
боя́ться высо́ты́ — hóogtevrees hébben;
не боя́ться жары́́ — goed tégen de wármte kúnnen;
боя́ться све́та́ — geen licht kúnnen verdrágen;
slecht tégen licht kúnnen, líchtschuw zijn;
боя́ться сы́рости́ — gevóelig zijn voor vocht;
боя́ться щеко́тки́ — niet tégen kíetelen kúnnen