благоро́дство
n
édelheid, edelmóedigheid, grootmóedigheid, nóbelheid, rídderlijkheid;
distínctie, voornáamheid; ( v. bedoelingen; v. méisje ) éerbaarheid; ( v. karakter, bedoelingen, gevoelens ) verhévenheid
душе́вное́ благоро́дство — zíelenadel