БЕДА: значение слова

Начните вводить слово:
Нажмите сюда, чтобы развернуть список словарей

Русско-голландский словарь

БЕДА

беда́
f
1 ellénde, nood, onheil het , ramp, Ieed het , nárigheid, óngeluk het
береги́сь́ бед, пока́ их нет — voorzíchtigheid is de móeder van de porseléinkast;
бро́сить́ [4] в беде — iem. in de kou láten staan ( ovdr. );
быть в беде — in de misère/purée/knel zítten, in moeilijkheden/nood verkéren/zítten: мы все в одно́й беде wij zítten állemaal in hetzélfde schuitje;
(вся) беда́ в [6] Spreek. — het ligt aan …;
(вся) беда́ в том, что — het ergste (van het geval) is. dat. … de móeilijkheid zit 'm híerin, dat, het ellendige/vervelende/óngeluk is, dat. … de ellénde is, dat …;
вот беда́(-то)! Spreek. ( — úitroep v. médelijden) ach!, ochárm(en) ( Arch. );
ве́яние бе́ды — allerléi rámpspoed;
вы́ручить́ [4] из бе́ды — iem. uit de misère/moeilijkheden/nood hélpen;
до́лго ли до бе́ды Spreek. — een óngeluk zit in een klein hoekje;
что за беда́ ! Spreek. — dat is toch niet zo erg!, ach, wat hindert het?!, wat geeft dat nu?!, dat mag de pret niet drúkken! , dat kan toch geen kwaad?!;
беда́ как/како́й́ ( v. — hoevéelheid, gestéldheid) hártstikke, erg, verschríkkelijk;
она́ кро́ви беда́ как бои́тся — zij is als de dood voor bloed;
ли́ха беда́ нача́ло Spreek. — álle begin is móeilijk;
на́ беду́, … Spreek. — het óngeluk wílde, dat …;
(как) на (ту) беду́ Spreek. — heláas, ongelukkigerwíjs, ongelúkkig genóeg, jámmer genóeg, tot óvermaat van ramp;
на свою́ беду́ Spreek. — tot z'n óngeluk, tot z'n scháde: на мою́/твою́/ … беду́ jámmer genóeg voor mij/ jou/ …;
беда́ нау́чит — door scháde en schánde wordt men wijs;
(э́то) не беда́ ! Spreek. — geen nood!, dat mag de pret niet drúkken!, dat is geen ramp!, dat is niet erg!, ach, wat hindert het?!, dat geeft/hindert niets!;
э́то
ещё не беда́ ( ovdr. ) — dat is nog geen man overbóord;
непоправи́мая́ беда́ — onherstélbaar kwaad;
оста́вить́ [4] в беде — iem. in de steek láten, láten bársten/stíkken;
друзья́ познаю́тся́ в беде — in nood leer je je vrienden kénnen;
попа́сть́ в беду́ — in de knoei/knel ráken, in nood ráken, door een ramp/het óngeluk getróffen wórden;
( ovdr. ) — in het moerás geráken;
беда́ никогда́ не прихо́дит́ одна́ — een óngeluk komt zélden alléen;
беда́ прихо́дит́ нежда́нно-нега́данно — een óngeluk zit in een klein hoekje;
пришла́́ беда́ - отворя́й воро́та Spreek. — een óngeluk komt zélden/nooit alléen;
про́сто́ беда́ ! Spreek. — het is húilen met de pet op!, het is knúdde met een ríetje, het is húilen met de lamp aan!;
пря́мо беда́ Spreek. — een en al nárigheid/ellénde, niks dan nárigheid/ellénde;
(про́сто/пря́мо) беда́ [3] — c [5] Spreek. veel moeilijkheden met iem. hébben, veel last met iem. hébben, het is een (waar) kruis met iem.;
случи́лась́ беда́ — er is iets misgelopen, er is iets fout gegaan;
стрясла́сь́ кака́я-то беда́ Spreek. — er is iets misgelopen, er is iets fout gegaan;
беда́ с законом не счита́ется́ — nood breekt wet;
беда́ (да) и то́лько!́ Spreek. — het is húilen met de pet op!, het is knúdde met een ríetje!, het is húilen met de lamp aan!;
эка́ беда́ ! Spreek. ( — m uitnepzinnen) wat geeft dat nou?!

2 drugssl, drugs, pervitine