( if ) Spreek.
1 ondéugend zijn, lol tráppen, keet schóppen, kéten
не ба́луйся! ( — légen kinderen) doe/wees niet zo vervélend!;
они́ сно́ва балова́лись! ( v. — kinderen) ze zijn weer aan de gang geweest!
●
2 ([5]) Spreek. ( v. kinderen ) lol máken met, z. vermáken met
балова́ться огнём́ ( v. — kinderen) met vuur spélen, fikkie stóken;
он балуется стишка́ми́ — hij liefhebbert in de díchtkunst
●
3 (c ([5]))
z. áfgeven met [vróuwen, mannen]