m
1 arrest het , arrestátie, deténtie, gevángenneming, héchtenis, inhéchtenisneming
домаш- ний аре́ст — húisarrest het ;
взять/посади́ть под аре́ст — in héchtenis némen, detinéren, in verzékerde bewaring némen, arrestéren;
под́ аре́стом — ónder arrést;
(про)держа́ть под́ аре́стом — gevángen hóuden;
находи́ться/сиде́ть под́ аре́стом — in arrést zítten
●
2 jur. beslág het ;
([2]) besláglegging op
наложи́ть́ аре́ст на [4]
[schip] aan de kétting léggen;
снять́ аре́ст — c [2] [inbeslaggenomen góederen] vríjgeven;
аре́ст на това́ры — góederenbeslag het