авторите́т m autoritéit (ook v. iem.), gezág het , prestíge het име́ть большо́й авторите́т — een zwáargewicht zijn; кру́пный́ авторите́т — een man van groot gezag; крупный авторите́т в [6] /в о́бласти [2] — een gróte autoritéit op het gebied van; он здесь не авторите́т — hij heeft hier niet veel te zéggen; непререка́емый́ авторите́т — onbetwistbare autoritéit; отцо́вский́ авторите́т — váderlijk gezag; (не) пользоваться́ авторите́том ( — geen/veel) óverwicht/ínvloed hébben, (geen) gezag geníeten; потеря́ть́ авторите́т — gezichtsverlies líjden; челове́к с больши́м авторите́том — een man van gewicht
