SUCCES: значение слова

succés
^het успе́х
succés ! жела́ю успе́ха/успе́хов!, жела́ю уда́чи!; Spreek. ни пу́ха ни пера́!;
het experimént is een succés — экспериме́нт уда́лся, экспериме́нт прошёл с успе́хом/успе́шно;
een dáverend succés — шу́мный успе́х;
een dáverend succés zijn Spreek. — пройти́ на ура́;
zijn poging bad geen succés — его́ попы́тка была́ безуспе́шной;
de behándeling van dókter N. had (was) geen succés — лече́ние у до́ктора Н. не дало́ результа́тов;
hij was als spréker geen succés — он был нева́жным ора́тором;
zijn eerste óptreden was geen succés — его́ пе́рвое выступле́ние прошло́ неуда́чно;
de ávond bleek een groot́ succés — ве́чер оказа́лся о́чень уда́чным;
het óptreden werd een groot succés — выступле́ние удало́сь на сла́ву;
een goedkóop succés(je) behálen — доби́ться дешёвого успе́ха;
veeĺ succés ! ( — жела́ю тебе́ /жела́ю) большо́го успе́ха!, большо́го тебе́ успе́ха!;
aanvánkelijk boekten de Duitsers veel succéssen — внача́ле не́мцам сопу́тствовал успе́х; ( groot/veel ) succés hébben име́ть if (большо́й) успе́х;
succés verzékerd — успе́х обеспе́чен;
succés hébben bij́ de vróuwen — по́льзоваться if успе́хом у же́нщин;
met succés — с успе́хом, успе́шно;
met succés bekroond wórden — увенча́ться успе́хом;
hij had veel succés met zijn óptreden — его́ выступле́ние име́ло большо́й успе́х;
ik wens je veel succés met je werk — жела́ю тебе́ большо́го успе́ха в рабо́те;
garántie voor succéś — зало́г успе́шности;
zónder succéś — без успе́ха, безуспе́шно, безрезульта́тно; ( hij heeft geprobeerd haar te béllen ), maar zónder succés …, но не дозвони́лся; ( hij heeft geprobeerd haar kénnis bij te bréngen e.d. ), maar zónder succés …, но из э́того ничего́ не вы́шло, …, но у него́ ничего́ не получилось;
slagen

niet zónder succés — небезуспе́шно