slíngeren
I vb. ( v. slínger, schip, drónken persóon) кача́ться, покача́ться del, качну́ться sf; (béngelen) болта́ться if поболта́ться del; ( v. áuto) Spreek. виля́ть if
begínnen te slíngeren ( v. slínger, schómmel e.d. ) — нача́ть раска́чиваться; ( steeds harder ) раскача́ться ingr. ;
hij laat zijn spullen overál slíngeren — он везде́ разбра́сывает ве́щи, его́ ве́щи везде́ валя́ются;
líggen te slíngeren ( v. bóeken, kléren e.d. ) — валя́ться if ;
heen en weer slíngereń (bij het lópen, aan touw e.d. ) — раска́чиваться if lopen
hij werd heen en weer geslingerd (in áuto, op schip e.d. ) — его́ швыря́ло из стороны́ в сторону;
door de ontplóffing werden de steenbrokken in de lucht geslingerd — от взры́ва ка́мни взлете́ли в во́здух;
iem. een verwijt in het gezícht slíngeren — бро́сить [3] в лицо́ упрёк;
langś (de straat) slíngeren — шата́ться if по [3], слоня́ться if по [3];
met́ een kógel slíngeren sport. — мета́ть if мо́лот;
een steen naar iem, (door het raam) slíngeren — швырну́ть pf в [4] ка́мнем (ка́мнем в окно́), запусти́ть в [4] ка́мнем (ка́мнем в окно́);
een touw slíngeren om — наки́нуть верёвку на [4], набро́сить верёвку на [4];
de weg slingert z. om de berg — доро́га огиба́ет го́ру;
zij slingerde haar armen om zijn nek — она́ обвила́ рука́ми его́ ше́ю;
omhóog/in de lucht slíngeren — подбро́сить вверх;
steenbrokken werden door de vulkáan omhóog geslingerd — из вулка́на лете́ли ка́мни;
omhóog slíngeren ( intr. , v. weg) — спира́лью/ извива́ясь поднима́ться if ;
het schip slingerde op de gólven (ook) — парохо́д си́льно кача́ло на во́лнах;
de brief bleef op het póstkantoor slíngeren Spreek. — письмо́ заваля́лось на по́чте;
óveŕ de schóuder(s) slíngeren — заки́нуть за пле́чи;
hij werd
tússeń hoop en vrees heen en weer geslingerd — то у него́ появля́лась наде́жда, то он сно́ва впада́л в отча́яние;
zich slíngereń (u rivíer, pad e.d. , plant) — ви́ться if извива́ться if ; ( v. pad e.d. ook ) змеи́ться if slingeren
(om);
z. slíngeren om ( v. plant e.d. ) — ви́ться if вокру́г [2];
de klimóp slingert z. om de boom (ook) — плющ обвива́ет де́рево
●
II sb. het (heen en weer. aan touw e.d. ; v. drónkaard) кача́ние; ( v. schip ) ка́чка; ( v. klokslinger ) колеба́ния; ( sport. : v. kógel ) мета́ние
aan het slíngeren bréngen (slínger van een klok e.d. ) — раскача́ть
Начните вводить слово: