iets
kwijt zijn ( v. bezit, weg, maat, hoop, hoofd etc. ) — теря́ть/потеря́ть [4]; ( v. bezit, vertróuwen e.d. , door overlíjden ) лиши́ться [2];
ik ben m'n accent nog niet helemaál kwijt — я ещё не вполне́ изба́вился от своего́ акце́нта;
ik ben mijn káartje kwijt — у меня́ пропа́л биле́т;
de passagíer was zijn kóffer kwijt Spreek. — у пассажи́ра затеря́лся /потеря́лся чемода́н;
ik ben zijn naam kwijt — я забы́л его́ и́мя;
hij is nu al die zórgen kwijt — он тепе́рь свобо́ден/ освобождён от всех забо́т;
ik ben blij dat ik hem kwijt ben — я рад, что отде́лался/изба́вился от него́;
die zijn we gelúkkig kwijt ! — ну, сла́ва бо́гу, изба́вились (от него́)!;
ik ben hem líever kwijt dan rijk — мне лу́чше без него́;
hij zei niet meer dan hij kwijt wou — он сказа́л то́лько то, что хоте́л/ собира́лся сказа́ть (, и ни сло́ва бо́льше);
we wáren 50 éuro kwijt aan — мы потра́тили /у нас ушло́ 50 е́вро на [4];
hoevéel tijd bent u kwijt aan …? — ско́лько вре́мени у вас уйдёт на [4]?;
kwijtraken
Начните вводить слово: