zúllen
HULPWERKWOORD FUTURUM vórmen van vb. pf of:
быть (+ inf. if )
ik zal hem zéggen, dat je geweest bent — я скажу́ ему́, что ты заходи́л;
dat zal je nog eens beróuwen — ты ещё пожалеешь об э́том; ( A.: vraag jij het aan hem? — В.: ) ik zal bet doen ( — я) спрошу́;
ik heb beloofd te zúllen kómen — я (по)обеща́л прийти́/, что приду́;
ik zal hem (wat) vaker schríjven — я бу́ду писа́ть ему́ (по)ча́ще;
ik zal (op tijd) zijn — я бу́ду /приду́ (во́время);
we zúllen het hópen — бу́дем наде́яться;
ik zal het niet́ meer doen — я бо́льше не бу́ду;
aan mij zal het niet líggen — за мной де́ло не ста́нет;
gij zult niet dóodslaan (échtbreken, stélen) bijb. — не уби́й (прелюбоде́йствуй, кради́);
hij zal wel móéten gaan — ему́ всё равно́ придётся туда́ идти́;
dan zúllen we wel wéerzien — там ви́дно бу́дет;
●
CONDITIONALIS бы (+ vb. pret. )
als ik tijd had (gehad), zou ik kómen/gekomen zijn — е́сли бы у меня́ бы́ло вре́мя, я бы пришёл;
dat zou niet gebéuren/gebeurd zijn, indíen … — э́того бы не случи́лось, е́сли бы …;
ik zou (niet) akkóord gaan/gegaan zijn — я бы (не) согласи́лся;
●
FUTURUM IN DE VERLEDEN TIJD
we zouden net wéggaan, toen … — мы уже́ собрали́сь (бы́ло) /собира́лись уходи́ть, как (вдруг)/когда́ …;
bij zou zijn vriend niet meer terúgzien — ему́ бо́льше не суждено́ бы́ло уви́деть своего́ дру́га:
er zou een jaar voorbíjgaan, voórdat zij elkáar terúg zouden zien — прошёл год, пре́жде чем они́ уви́делись;
bij wílde dat ik zou kómen — он хоте́л, что́бы я пришёл;
de trein zou juist vertrékken, toen … — по́езд уже́ тро́нулся бы́ло, как (вдруг)/ когда́ …;
de trein zou om 10 uur vertrékken — по́езд до́лжен был отойти́ в де́сять часо́в;
we zouden toch naar de film gaan! — мы же собира́лись пойти́ в кино́!;
●
VERONDERSTELLING, MOGELIJKHEID
er zal misschíen iets gebeurd zijn — мо́жет быть, что-нибу́дь случи́лось;
dat zul je nu altíjd zien:
… ( — пря́мо) как назло́ …;
je zou haast zéggen, dat hij het met ópzet deed — мо́жно пря́мо поду́мать, что он э́то сде́лал назло́;
wie zou niet́ graag (réizen; gelúkkig zijn, wórden)? — кто бы не хоте́л + inf. , кому́ бы не хоте́лось + inf. , кому́ не хо́чется + inf. ;
ik zou het (echt) niet wéten — поня́тия не име́ю; Spreek. хоть убе́й, не зна́ю; ( A.: ik ben erg moe. B.: ) ja, dat zal weĺ — охо́тно ве́рю;
ja, ja, dat zal wel! ir. — говори́, говори́!, расска́зывай, расска́зывай!, как же, как же!, да, да, охо́тно ве́рю!; ( als het geen Tsjechische is ) dan zal het wel een Poolse zijn е́сли она́ не че́шка, то зна́чит, по́лька;
het zal wel niet — вряд ли; Spreek. навря́д ли;
het zal zo'n jaar of tien geléden zijn, dat ik … — э́то бы́ло, ду́маю, лет де́сять наза́д;
ze zal 6o zijn geweest (, toen ze stierf) — ей бы́ло, должно́ быть/наве́рно, под шестьдеся́т;
ik weet niet, wat ik zelf zou doen — да́же и не зна́ю, как бы я поступи́л;
zoáls hij dat zou doen/gedáan zou hébben ( — так) как он бы э́то сде́лал;
je zou dénken dat — мо́жно поду́мать, что …;
het zou kúnnen — вполне́ возмо́жно;
je zou toch zéggen, dat hij dat moest wéten — каза́лось бы, он до́лжен тако́е знать;
zoáls mijn váder zou zéggen/ gezegd zou hébben — как сказа́л бы мой оте́ц;
●
VRAGEND
zal ik het raam (niet) ópendoen? ( — не) откры́ть (ли) (мне) окно́?;
zúllen we gaan? (te voet) — пойдём?, пошли́?; ( per as ) пое́дем?, пое́хали?:
zal ik u nog eens ínschenken? — нали́ть вам ещё?;
zal ik mórgen kómen? ( — мне) прийти́ за́втра?;
zou je dénken? — ты так ду́маешь?;
zoudt u mij kúnnen zéggen, waar (het station is)? — вы не скажете, где …?;
bij zou wel gek zijn, als hij er mee in zou stémmen — он бу́дет дура́к(ом), е́сли согласи́тся;
zou dat wérkelijk waar zijn? — неуже́ли э́то, действи́тельно, пра́вда?, неуже́ли э́то и в са́мом де́ле так?;
zou je hem er niet óver ínlichten? — не сообщи́ть ли ему́ об э́том?;
zou je met wat gaan líggen? ( m.b.t. vermóeidheid) ( — ты) прилёг бы, не приле́чь ли тебе́?; ( mógelijk ziek ) не слечь бы тебе́?;
hoé zou het — ооk ánders?! а как же ина́че?!;
hoe zou ik dat wéten? — отку́да мне знать?;
waaróḿ zou ik bang zijn?! — чего́ мне боя́ться?!; ( excuses máken? ) waaróm zou ik?! э́то ещё почему́?!, ещё чего́ не хвата́ло!;
wat zal ik doen? — что мне де́лать?;
wat zou jij doen/gedáan hébben in zo'n geval? — а что бы ты сде́лал в тако́м слу́чае?;
wat zou je man er wel niet van zéggen/ gezegd hébben? — что бы на э́то сказа́л твой муж?;
wat zal het zijn? (in een wínkel) — что вы хоти́те?, что вам уго́дно?; ( bier of limonáde? ) что вы бу́дете пить?;
wat zúllen de gevolgen zijn? — каковы́ бу́дут после́дствия?;
wat zúllen we nu kríjgen?! ( — а) э́то ещё что тако́е?!;
wat zou dat?! — ну и что (из э́того)?!, а е́сли да́же и так?!;
en wié zou dat gezegd hébben? — кто бы э́то мог сказа́ть?;
●
BEWERING
hij zou dat niet geweten hébben — он, бу́дто бы/я́кобы/ Spreek. мол, об э́том не знал;
zou ik dat gezegd hébben?! — неуже́ли я э́то сказа́л/я мог тако́е сказа́ть?!;
het zou een vergíssing geweest zijn — говоря́т, что э́то бы́ло оши́бкой;
●
INDIRECTE REDE
hij zei dat hij in 't vervólg op tijd zou kómen — он сказа́л, что впредь бу́дет приходи́ть во́время;
●
EMFATISCH, UITROEPEN
(A.: ik wil er niet naar toe! B.: ) je zult! — придётся!;
wédren zúllen júllie! — а рабо́тать вы у меня́ бу́дете!, я вас заста́влю рабо́тать!; ( wat er ook gebeurt ) feestvieren zúllen we! всё равно́ отпра́зднуем!;
je zult studéren of je wilt of niet! — хо́чешь не хо́чешь, а учи́ться бу́дешь /придётся!;
je zult álles ópeten! — что́бы всё съел /бы́ло съе́дено!;
het werk zal op tijd klaar zijn! (ópdracht) — чтоб рабо́та была́ зако́нчена в срок!;
ik moet en ik zal naar (Rusland)! — я обяза́тельно /непреме́нно съе́зжу в [4];
dat zul je voortáan láten! — чтоб э́того бо́льше не бы́ло!;
ik zal je léren! — я тебя́ проучу́!, я тебе́ покажу́!;
dat zou ik dénken! — ещё бы!;
dat zal bij wéten ook! — я э́то ему́ ещё припо́мню!;
het zal je maar gebéuren! — ты то́лько предста́вь себе́ тако́е!;
als ik maar eens uit zou kúnnen slápen! — вы́спаться бы (мне хоть раз)!;
zou je 'm niet?! — так бы ему́ и дал!;
dat zal mij niet gebéuren! — со мной тако́го не случи́тся!;
dat zal niet gebéuren! — э́того не бу́дет!, э́тому не быва́ть!;
bet zal ook eens niét régenen! — ну, хоть бы раз бы́ло бы су́хо; ( A.: ik ga naar A.; B.: ) je zult niks! — никуда́ ты не пойдёшь!:
hij heeft beloofd op te béllen, en dan zal hij ook ópbellen! — раз обеща́л позвони́ть, зна́чит, позвони́т!;
we zúllen ook nooit eens gelúk hébben! — нам никогда́ не везёт!, ну, хоть бы раз повезло́!;
het zou wat! (A.: hij wil arts wórden. B.: ) Spreek. ( — да) куда́ ему́/ там!; ( A.: hij is arts. B.: ) ( — да) како́й он врач!; ( A.: het is koud. — В.: ) пустяки́!;
worden