scháde
( materiéel: kwalitatíef; aan gezóndheid, reputátie e.d. ) уще́рб ( aan [3] ), вред ( aan [3] ); (materiéel: kwantitatíef, financiéel) убы́ток (( ten bedrage) van на [4] ); ( concrete beschádiging: aan gebóuw, technische installátie; aan vervóermiddel, mótor e.d. ) поврежде́ния ( aan [2] ); (géldelijk verlíes: ook) поте́ря (( ten bedrage) van [2] )
immateriële scháde — мора́льный вред;
onherstelbare scháde (materiéel: kwalitatíef; aan gezóndheid, reputátie e.d. ) — непоправи́мый уще́рб /вред; ( concréet: beschádiging aan gebóuw, technische installátie; aan vervóermiddel, mótor e.d. ) — неисправи́мые поврежде́ния; ( financiéel ) невозмести́мый убы́ток;
scháde á anrichteń (aan) (gebóuw, technische installátie e.d. : door storm, brand, overstróming, hágel e.d. ) — нанести́ поврежде́ния ([3]);
scháde áanrichten (in) (een huis, school e.d. : door inbrekers, vandalen) — нанести́ уще́рб /вред ([3]), причини́ть уще́рб/вред ([3]), принести́ уще́рб/вред ([3]);
iem. scháde berókkenen schade
(tóebrengen);
dat zal u geen scháde doen — э́то вам не повреди́т, э́то вам не во вред;
had je veel scháde ? (bij bótsing e.d. ) — мно́го повреждено́?, маши́на си́льно поврежде́на?; ( financiéel: na fiásco e.d. ) — большо́й убы́ток?;
ik heb alléen scháde aan het línkerspatbord (bij bótsing e.d. ) — у меня́ повреждено́ то́лько ле́вое крыло́; ( lichte scháde ) у меня́ заде́то /заде́ли то́лько ле́вое крыло́;
de scháde ínhalen ( m.b.t. slaap, tijd, iets wat men vróeger te kort gekomen is e.d. ) — наверста́ть упу́щенное;
scháde líjden (door) — страда́ть/пострада́ть (от [2]), нести́/понести́ уще́рб (от [2]); ( financiéel ) терпе́ть/потерпе́ть убы́ток/убы́тки (от [2]), нести́/понести́ убы́ток /убы́тки (от [2]), быть в убы́тке (от [2]), оказа́ться pf в убы́тке (от [2]);
ik heb scháde opgelopen aan mijn áuto bij een bótsing — при столкнове́нии моя́ маши́на была́ поврежде́на:
het huis heeft gróte scháde opgelopen door de brand — дом си́льно пострада́л от пожа́ра;
schade
(hébben, líjden);
de scháde ópmaken alg. — определи́ть уще́рб; ( aan vervóermiddel, gebóuw, tech. installátie e.d. ) де́лать/сде́лать пе́речень поврежде́ний;
scháde tóebrengeń aan (materiéel: kwalitatíef; oogst; gezóndheid, reputátie, belangen, e.d. ; iem. ) — нанести́ уще́рб/вред [3], причини́ть уще́рб /вред [3], принести́ уще́рб / вред [3]; ( oogst, vervóermiddel, mótor ) повреди́ть [4]; ( lichte scháde ) заде́ть [4]; ( belangen: ook ) — затро́нуть [4]; ( financiéel ) нанести́ убы́ток/ убы́тки, причини́ть убы́ток/убы́тки, принести́ убы́ток/убы́тки;
schade
(áanrichten), scháden;
de scháde vergóeden (materiële scháde) — возмести́ть уще́рб /вред; ( financiële scháde ) возмести́ть убы́тки;
de scháde vergoed kríjgen (materiële scháde) — получи́ть компенса́цию за нанесённый уще́рб /вред; ( financiële scháde ) получи́ть компенса́цию за нанесённые убы́тки;
wat is de scháde ? (bij betálen van rékening) — ско́лько с меня́?;
door schádé en schánde wordt men wijs — го́рький о́пыт – лу́чший учи́тель;
tot schádé voor ( iem. , gezóndheid) — в уще́рб [3], во вред [3];
iets tot zijn (éigen) scháde doen — де́лать/сде́лать [4] себе́ в уще́рб / во вред; Spreek. де́лать/сде́лать [4] на свою́ го́лову;
iets tot zijn scháde ondervínden — испыта́ть [4] на со́бственном го́рьком о́пыте /на себе́; Spreek. испыта́ть [4] на своём горбу́;
zónder schádé — неповреждённый; ( v. áuto: ook ) Spreek. — безавари́йный; ( héelhuids ) в це́лости и сохра́нности