ПОБЕДА: значение слова

побе́да
f
overwínning, zége, zégepraal;
triómf;
(in de líefde) veróvering
побе́да в/на вы́борах́ — verkíezingsoverwinning;
День́ Побе́ды — Dag van de Overwinning (9 mei, WO II);
доби́ться́ побе́ды — de overwínning behálen;
лёгкая/тяжёлая́ побе́да — gemakkelijke/ zwaarbevochten overwínning;
одержа́ть́ побе́ду (над [5]) — de overwínning/zége behálen (op), wínnen (van);
zégevieren;
Пи́ррова побе́да — Pyrrusoverwinning;
пра́здновать́ побе́ду — de overwínning víeren;
( — ook ovdr. ) de zégepraal víeren;
привести́́ к побе́де — tot de overwínning léiden, een overwínning ópleveren;
принести́́ побе́ду — een overwínning ópleveren;
побе́да над (сами́м) собо́й́ — zélfoverwinning;
побе́да была́ на стороне́́ [2] — de overwínning/zége was aan …