Русско-голландский словарь
остро́та
f
géestigheid, grap(pigheid), kwínkslag, mop, spitse ópmerking острота́
f
1 ( v. mes, speer, tanden, nágel; v. blik, verstánd; mat. ́) schérpte; ( v. mes, speer, tanden; v. verstánd ́) schérpheid; ( v. schoen, kin, neus, baard; v. verstánd; v. ópmerking ́) spítsheid; ( v. schoen, neus, baard ) púntigheid: ( m.b.t. verstánd, ópmerking) scherpzínnigheid; ( v. ópmerking ) snédigheid
остро́та зре́ния́ — gezíchtsscherpte;
остро́та слу́ха́ — gehóorscherpte
●
2 ( v. grápje, woorden, vraag; v. kritíek, satíre ) schérpte, de scherpe kantjes, píttigheid
3 ( v. geur, smaak; v. éten) schérpte; ( v. licht, wind ) félheid: ( v. wind ) venijnigheid: ( v. éten ) píttigheid
4 ( v. gevoelens, pijn) heftigheid, hévigheid;
med. ( v. ziektes) acúut karakter het ; ( v. sitúatie ) gespánnenheid, ernst, urgéntie, nijpendheid
